[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/

buigen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

Etymology

From Middle Dutch bugen, from Old Dutch *būgan, from Proto-West Germanic *beugan, from Proto-Germanic *būganą, a variant form of *beuganą.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbœy̯ɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: bui‧gen
  • Rhymes: -œy̯ɣən

Verb

buigen

  1. (ergative) to bend
  2. (ergative) to bow
    Hij boog zich weer naar voren.
    He leaned forward again.

Conjugation

Derived terms

verbs
  • aanbuigen
  • achteroverbuigen
  • afbuigen
  • bebuigen
  • bijbuigen
  • bijeenbuigen
  • dichtbuigen
  • doorbuigen
  • inbuigen
  • ineenbuigen
  • krombuigen
  • losbuigen
  • meebuigen
  • nabuigen
  • nederbuigen
  • neerbuigen
  • ombuigen
  • omhoogbuigen
  • omlaagbuigen
  • onderbuigen
  • opbuigen
  • openbuigen
  • overbuigen
  • rechtbuigen
  • rondbuigen
  • samenbuigen
  • scheefbuigen
  • tegenbuigen
  • terugbuigen
  • toebuigen
  • uitbuigen
  • uiteenbuigen
  • verbuigen
  • vooroverbuigen
  • wegbuigen

Descendants

  • Afrikaans: buig
  • Negerhollands: bieg
  • Aukan: boigi
  • Sranan Tongo: boigi

Wikiwand - on

Seamless Wikipedia browsing. On steroids.